de Wetten van Melfi

“Keizer Frederik, de altijd Verhevene, de Heerser over Italië, Sicilië, Jeruzalem en het Arleaat, de Gelukkige, Vrome, Zegevierende, de Triomfator.... “

Zo begint de plechtige aanhef van het ‘Liber Constitutionum Regni Siciliae’, ook ‘Liber Augustalis’: de Wetten van Melfi, die Frederik II in 1231 afkondigde.

 

wat zijn ze

De Wetten (Constituties) van Melfi - genoemd naar de plaats van uitgifte - zijn het samenhangende geheel van 220 afzonderlijke wetten waarin Frederik in 1231 het Staatsrecht en Bestuursrecht voor de Regno, het Koninkrijk Sicilië, vastlegde. Zij gelden als het ultieme voorbeeld van Frederiks ongekende kwaliteiten als staatsman. Zijn wetten getuigen van alles wat een volk zich als leider kan wensen: capabel, rechtvaardig, integer, visionair, modern, gedurfd, duidelijk, eerlijk.

Frederiks jarenlange afwezigheid (eerst in Duitsland, daarna op kruistocht) en talrijke binnenlandse opstanden hadden het Koninkrijk in een staat van wanorde en rechteloosheid gebracht. Het was de hoogste tijd voor Frederik om orde op zaken te stellen en zijn eigen positie te versterken.

De sociaal-economische wetgeving die hij instelt, vormt een blauwdruk voor Sicilië als moderne modelstaat: een Verlichte vorst die, met een gecentraliseerd bestuur van bekwame, onkreukbare ambtenaren, regeert in het belang van het volk, met een ongekende mate van rechtszekerheid en rechtsbescherming voor alle onderdanen.

 

wat maakt de Wetten zo bijzonder

De wetten van Melfi zijn volstrekt nieuw en uniek. Er ligt geen enkel voorbeeld in het Avondland aan ten grondslag. De rechtsorde van de Kerk gaat uit van Godgegeven, universele waarheden. Daar stelt Frederik een rationele rechtsorde tegenover die is gebaseerd op het Verstand, en ontleend aan Goddelijke wetten (divina providentia), menselijke wetten (justitia) en natuurlijke noodzaak (rerum necessitas).

Vanuit zijn heersersbeeld beschouwt Frederik zichzelf als de verschaffer van Vrede en Recht. Hij regeert het volk in het belang van het volk, en zijn heerschappij is gericht op het welzijn van zijn onderdanen – maar hij is niet gebonden aan de wil van het volk. Zijn besluiten en handelingen mogen niet bekritiseerd worden. Frederik is een verlicht despoot, geen democraat.

 

waar zijn de Wetten op gebaseerd

Frederik baseert zijn wetgeving en staatsinrichting op zijn drie grote voorbeelden onder de Romeinse keizers: Augustus (Pax), Justinianus (lex) en Caesar (imperator). Na eeuwen van natuurrecht en gewoonterecht, schept Frederik een nieuwe rechtsorde. Hij voegt de beste elementen van het Zuid-Italiaanse gewoonterecht samen met de meest bruikbare elementen van het Duitse recht. Ongeveer de helft van de wetten zijn (gedeeltelijk) terug te voeren op het Romeinse Recht. Vijfenzestig wetten gaan terug op de wetgeving van voorgangers van Frederik, waarmee Frederik aanhaakt bij het “gouden tijdperk” van Rogier II en Willem II, de “goede koningen”.

 

hoe kwamen ze tot stand

Voor het opstellen van de Wetten wordt gebruik gemaakt van de bevindingen van een werkgroep bestaande uit veertig oudere juristen (vier uit iedere provincie) die door het hele koninkrijk hadden gereisd en alle wetten, rechten en regels uit de tijd van Rogier II en Willem II in kaart hadden gebracht en op bruikbaarheid en rechtvaardigheid hadden getoetst.

In aanwezigheid van bisschoppen, graven en baronnen, juristen en geleerden worden de Wetten op 15 augustus in het kasteel van Melfi bekend gemaakt door de voorzitter van het hooggerechtshof, Riccardo da Montenero. Vanuit Melfi worden de Wetten door vooraanstaande beambten in de verschillende provincies geproclameerd. De Wetten worden vrij snel in het Grieks vertaald, o.a. ten behoeve van het grotendeels Griekstalige Calabrië.

 

waar gaan ze over

De Wetten van Melfi gaan over allerlei onderwerpen die te maken hebben met de strafrechtelijke, staatsrechtelijke en sociaal-economische inrichting van het Koninkrijk. Het principe dat Frederik eraan ten grondslag legt, wordt door hemzelf aangeduid als “imperator est pater et filius iustitiae”: als Keizer stelt hij de wetten vast waaraan hij vervolgens – net als de onderdanen van het Rijk – ook zelf gebonden is.

 

rechtspraak

De Wetten maken een einde aan de gangbare praktijk van onderdrukking en uitbuiting van het gewone volk. De vervolging van misdadigers wordt de taak van de staat. Beambten, rechters en justitiaren (gouverneurs) krijgen de taak er voor te zorgen dat het volk recht wordt gedaan, in het bijzonder de zwakkeren onder hen: de armen, de weduwen en de wezen en ook de minderheden zoals joden en moslims. Zij kunnen zonder betaling van advocaat- of proceskosten een zaak aanhangig maken bij het gerechtshof. Er wordt een speciaal tribunaal opgericht (5 december 1233) waar de meest kwetsbare onderdanen gratis terecht kunnen met klachten over onrechtvaardig handelen door keizerlijke beambten. Rechters moeten een eed afleggen dat zij "met God en rechtvaardigheid voor ogen" de noden van de klagers zullen beschermen en snel zullen handelen om een goed oordeel te vellen.

Omwille van de rechtszekerheid worden precieze richtlijnen uitgevaardigd over de competentie, de taken en de plichten van de ambtenarij, over de beroepsmogelijkheden, de gerechtsgang en de gerechtskosten. Ook wordt de invocatio ingesteld, het recht van verweer, waarbij iedere burger in geval van acute bedreiging het recht heeft de keizerlijke naam aan te roepen, d.w.z. een direct beroep te doen op Keizerlijk gerecht.

Eenzelfde recht (defensa) krijgt ook iedereen die een ambtsmisbruik door een ambtenaar aangeeft. Misbruik wordt streng gestraft.

Expliciet wordt gesteld dat iedereen hetzelfde recht heeft op een rechtvaardig oordeel. Ook joden en Saracenen hebben het recht een rechtszaak aanhangig te maken want …"wij willen niet dat zij in hun onschuld vervolgd worden enkel omdat zij joden of Saracenen zijn." Het is niet de eerste keer dat opvalt dat Frederik deze minderheidsgroepen in bijzondere, persoonlijke bescherming neemt. “In zijn knechten wordt de Heer vereerd” is daarbij zijn motto.

De zogenaamde ‘godsoordelen’ (de waterproef, de vuurproef e.a.) worden als “lachwekkende onzin” afgeschaft omdat Frederik ze in tegenspraak acht met de wetten van de natuur en het verstand.

De tot dan toe gebruikelijke gerechtelijke tweekamp wordt verboden: de waarheid kan immers ook achterhaald worden door middel van getuigenverklaringen, oorkondes of andere dergelijke bewijzen. Foltering wordt aan beperkingen onderworpen. De rechtspraak wordt gecentraliseerd en komt in handen van de Staat te liggen. Daartoe wordt het land in 10 provincies opgedeeld, met elk een justitiaar (gouverneur) aan het hoofd met daaronder een stelsel van notarissen, secretarissen, kasteleins en baljuwen. De rechtsuitoefening van de standen, de adellijke rechtspraak, het geestelijke gerecht en dat van de steden, wordt voorbijgegaan door de koninklijke rechtsorde. De (eigen)machtige baronnen waren in één klap buitenspel gezet. Globaal is het effect van een en ander dat de middeleeuwse rechtsorde in al zijn gecompliceerdheid en met zijn recht op zelfjustitie wordt opgeheven. Op alle koninklijke landgoederen wordt het lijfeigenschap afgeschaft.

Als er een moord is gepleegd en er geen schuldige gevonden kan worden, moeten dorpen en gemeenschappen een collectieve boete van honderd Augustalen (gouden munten) betalen. Ook als het slachtoffer een jood of een Saraceen is, dient een boete betaald te worden want: "wij geloven dat hun vervolging door de Christenen momenteel te ver doorgevoerd wordt." Voor moord op een niet-christen geldt evenwel half tarief.

Bij bezitskwesties moesten de geestelijken zich voegen naar wereldlijk recht. Ook werd de geestelijkheid de jurisdictie over leken onttrokken, afgezien van echtbreuk. Ook werden geestelijken niet meer vrijgesteld van belastingen.

Sociaal-economische wetgeving

De Wetten van Melfi beogen een allesomvattende wetgeving te zijn, waarin het maatschappelijk leven in de Regno in al zijn facetten geregeld wordt. Zodoende komt in de Wetten een bonte reeks sociaal-economische onderwerpen aan bod.

Er worden wetten uitgevaardigd over nieuwe, gestandaardiseerde maten en gewichten. Sommige wetten gaan over kleine, specifieke, tijdgebonden problemen binnen de Regno: zo is er de clausule dat notarissen het sierlijke (maar onleesbare) 'Benevento' handschrift moeten verruilen voor een soberder en beter leesbaar schrift. Een andere clausule verbiedt het gebruik van papier voor documenten die in gerechtshoven opgesteld worden. Ieder oordeel moet schriftelijk vastgelegd worden, in een goed leesbaar handschrift. Hiervoor mocht alleen perkament gebruikt worden: omdat het zulk vergankelijk materiaal is, werd papier hiervoor niet geschikt geacht.

Een van de wetten behelst het verbod op het dragen van wapens in een groot aantal omstandigheden. Misdaden tegen de persoon, waaronder verkrachting, komen uitvoerig aan de orde. Maar ook maatregelen met betrekking tot erfenissen, het houden van markten, het verweiden van schapen van bergweiden naar weiden in het dal, etc.

In de Wetten wordt ook bepaald dat de opbrengst van erts en mineralen alleen de vorst toekomt: het betreft immers zaken die niet onbeperkt voorradig zijn en niet tot stand zijn gekomen door menselijke inspanning. Als gaven die door God aan het koninkrijk zijn geschonken, behoren zij dus tot het publieke domein en dienen beheerd te worden door Gods vertegenwoordiger op aarde. Voor allerlei aspecten van het leven worden wetten opgesteld. Variërend van een sluitingsuur voor herbergen tot een strafmaat voor passieve omkoping door beambten, tot aanwijzingen voor het reinigen van wijnvaten, het gebruik van ganzenveren, het vullen van bedden, het castreren van hanen, het in dienst hebben van dienstmaagden "die niets te doen hebben". Er is praktisch niets dat in Frederiks beambtenstaat niet geregeld is.

De regels stellen paal en perk aan echtbreuk, koppelarij, ontvoering, het vervaardigen van liefdesdranken, godslastering, gifmengerij, woeker en kansspelen, vervalsingen en meineed. Ook worden regels uitgevaardigd over het leenrecht en het standrecht, en geldt voor kooplieden en handwerkslieden gedetailleerde regelgeving wat betreft de productie en de verkoop van hun waren om zodoende de koper te beschermen tegen bedrog en woekerprijzen. Echtbreuk door vrouwen wordt bestraft met het afsnijden van de neus; de bedrogen echtgenoot mocht de dader doden. Godslasteraars wordt de tong afgesneden.

milieubepalingen

De Wetten bevatten milieubepalingen ter bescherming van lucht en water. Een citaat: "Het is ons voornemen de door goddelijke voorzienigheid gegeven gezondheid van de lucht door onze inspanningen te beschermen zover het binnen ons vermogen ligt, door te bepalen dat niemand in de wateren die liggen binnen een afstand van een mijl of minder van een stad of burcht vlas of hennep mag bewateren, omdat daardoor - zoals wij weten - de kwaliteit van de lucht wordt bedorven." .... "Wij verbieden ook dat vissers taxus of dergelijke kruiden waardoor vissen gedood worden of sterven, in het water werpen. Want daardoor worden de vissen zelf giftig zoals ook het water waarvan mens en dier drinken schadelijk wordt."

De afstand van slachthuizen tot de belendende behuizing wordt vastgelegd, evenals de plaatsen waar "afval dat stank verbreidt" dient te worden gedeponeerd, de diepte van "de graven van de doden, voor zover zij niet in urnen rusten", woonverordeningen en kledingvoorschriften voor vrouwen van lichte zeden en de bepaling op welke dagen (woensdag en vrijdag) zij gebruik mogen maken van het publieke badhuis.

Tegen wie zich niet houdt aan deze verboden worden draconische strafmaatregelen in het vooruitzicht gesteld: "wie dit doet zal veroordeeld worden tot een jaar geketende dwangarbeid"

medische zorg

In medisch opzicht zijn de Wetten van Melfi spectaculair. Voor het eerst in de geschiedenis wordt medische zorg opgevat als verantwoordelijkheid van de Staat waarvoor de vorst verantwoordelijkheid draagt.

In de Wetten worden gedetailleerde voorschriften gegeven voor de opleiding van artsen en chirurgijnen en betreffende medicijnenstudies, evenals over het vervaardigen van medicijnen door apothekers.

Er gelden nauw omschreven regels voor het bezoeken van de patiënt en voor het honorarium dat gevraagd mag worden: "de arts zal zijn zieken minstens twee maal daags bezoeken, en op verzoek van de zieke minstens eenmaal 's nachts." Voor een visite buiten de stad mocht de arts het viervoudige tot zesvoudige tarief rekenen van een visite binnen de stad; armen moesten kosteloos behandeld worden.

Bijzonder vooruitstrevend waren ook de aanwijzingen voor chirurgen. In een tijd dat anatomie en het verrichten van sectie nog als verregaande goddeloosheid geldt, bestemt de keizer: "Ook bepalen wij dat geen chirurg toegestaan zal worden praktijk uit te oefenen als hij geen getuigenissen kan overleggen van professoren van de medische faculteit dat hij minstens een jaar lang de chirurgie bestudeerd heeft, in het bijzonder de anatomie."

Ook de tarieven van apothekers worden voorgeschreven en straffen worden bepaald voor wie rondtrekken als kwakzalvers: "wie liefdesdranken verstrekt of andere schadelijke spijzen of bezweringen uitspreekt" wordt met de dood bestraft als zijn patiënt "daardoor leven of verstand verliest" of anders een jaar lang in de kerker geworpen. In een Staat die zich baseert op de Natuur en de Rede, dienen immers geen wonderen voor te komen.

 

de reactie van de Kerk

De ontsteltenis en ongerustheid van de Kerk over de Wetten van Melfi zijn onvoorstelbaar. Zodra in de zomer van 1231 de eerste bijzonderheden doordringen, stuiten de wetten van Melfi op heftig verzet. Door het aanstellen van beambten zullen steeds minder sleutelposities door kerkelijke beambten ingenomen gaan worden. Daardoor zal de invloed van de Kerk sterk teruglopen. Impliciet vormen de Wetten ook een bedreiging voor de ongenaakbaarheid van de paus.

Tot dan toe kon de paus, op basis van de overgeleverde Openbaring, als hoogste rechter niet berecht worden. Hoe lang is die onaantastbare positie nog veilig nu de keizer verklaart dat de paus, hoewel niet beperkt door enige wet, niet verheven is boven de Rechtspraak van de menselijke rede, de moeder van het recht?

Dat Frederik het waagde onafhankelijk van de kerk een wetgeving uit te vaardigen, was daarom de eigenlijke revolutie, die hij meermalen verdedigde met de twee-zwaardentheorie. Paus Gregorius schreef op 5 juli 1231 een dringende brief aan Frederik waarin hij hem maant met het project te stoppen. Gods genade en zijn zielenheil zouden verloren gaan, net als zijn aanzien onder de mensen."Het kwam ons ter ore dat je uit eigen beweging of daartoe verleid door de kwalijke raad van verdorven raadgevers voornemens bent nieuwe wetten uit te vaardigen, met als onvermijdelijk gevolg dat men je een vervolger van de Kerk noemt en de verwerper van vrijheden." Toen Frederik hierop zeer ontstemd reageerde, bond Gregorius haastig in en zei dat hij het alleen als vaderlijk advies had bedoeld.

In de inleiding op de Wetten wordt gesteld dat de Vorst zich tegenover God moet verantwoorden voor het beschermen van de Kerk. Dat is een levensgrote adder onder het gras: dit impliceert immers dat de koninklijke heerschappij alleen aan God ondergeschikt is. Paus Gregorius IX, die als bekwaam jurist de vergaande consequenties van de wetten zeker doorhad, had alle reden om te vrezen dat de positie van de Kerk in Sicilië door de wetten bedreigd werd. Het was zelfs zeer de vraag welke behoefte men nog zou hebben aan de Kerk als deze Staatsvorm werkelijk gestalte kreeg, of hoeveel ruimte er überhaupt voor de Kerk zou blijven.

Er dreigde een levensgroot gevaar voor de positie van de Kerk met het ontstaan van een geheel nieuwe stand van ambtenaren: het vooruitzicht van onafhankelijke juridische beambten die niet afhankelijk waren van de geestelijkheid, was ronduit beangstigend. Voortaan zouden de geestelijken niet meer de enige dragers van de Staat zijn. De Kerk verloor zijn alleenrecht aan geleerde leken. Frederik durfde het aan zijn Staat te funderen op leken. Er bleven veel geestelijken onder de hoge beambten maar voortaan bekleedden ze functies op basis van hun kwaliteiten – niet omdat zij geestelijke waren.

De Wetten van Melfi werden door de Kerk gezien als godslasterlijk. Dat kon moeilijk anders in een tijd waarin een kroniekschrijver over de keizer berichtte dat hij "veelvuldig zich op zondag baadt. Daaruit blijkt dat hij de Goddelijke voorschriften en de feesten en sacramenten van de Kerk voor nietig en zinloos houdt."

Op 5 september 1234 komt Gregorius met een tegenhanger: hij kondigt voor de gehele Kerk het Corpus Iuris Canonici af, de eerste pauselijke codificatie van het kerkelijk wetboek.

Tot het moment waarop Frederik de Wetten van Melfi afkondigt, heeft traditioneel God zelf (tien geboden) of diens (gelovende) plaatsvervanger op aarde als de Verschaffer van de Wet gegolden. Zodra het Recht en de Wet berusten bij de (denkende) Mens, ligt de prioriteit niet langer bij het Openbaringsgeloof maar bij het Menselijk Verstand.

In de Keizer, als haar hoogste vertegenwoordiger, wordt het Menselijk Verstand de wetgever; de wetten komen tot stand uit het menselijke inzicht in de noodzaak van het gebruik van het Recht voor mensen in een samenleving. Doorgeredeneerd, betekent dit dat het niet langer de Godheid is die besluit, maar de Mens. In de Wetten van Melfi maakt Frederik een einde aan de Middeleeuwen.